De naam ‘Betekom’ is afgeleid van ‘Bet-inga-heim’ en van Frankische oorsprong. De benaming werd reeds in 1243 vermeld, maar het dorp is waarschijnlijk veel ouder. Zo was Betekom in de late middeleeuwen al sterk ontwikkeld, met een eigen schepenbank en dorpsbestuur. De macht over de heerlijkheid werd gedeeld door de heren van Rivieren en de heren van Ter Bruggen. Zij beschikten ieder over een kasteel in de nabijheid van het centrum. De inwoners van Betekom leefden vooral van de landbouw. Deze floreerde dankzij de rijke alluviale gronden langs de Demer. Vanaf de middeleeuwen was er enige industriële activiteit, zoals steenbakkerijen, brouwerijen en windmolens. Aanlegplaatsen voor rivierschuiten, de amers, worden dan ook vroeg in de archieven vermeld. Rond 1900 kwamen daar nog een melkerij en twee tramlijnen bij.
Begijnendijk is jonger en mogelijk uit Betekom ontstaan. Het was tijdens de late middeleeuwen belangrijk voor de winning van turf, een waardevolle delfstof, die overvloedig voorkwam in de moerassige laagten langs de Merenloop en elders. Tijdens de zestiende en zeventiende eeuw was Begijnendijk een dun bevolkt gehucht van Aarschot. Tot 1798 was een groot deel van het huidige grondgebied in handen van de abdij van Averbode en de Aarschotse Begijnen. Vanaf de achttiende eeuw groeide de bevolking sterk aan, zodat er kort voor de fusie in 1977 ongeveer 4 700 inwoners waren.
Op 1 januari 1977 ontstond de fusiegemeente Begijnendijk uit de dorpen Betekom en Begijnendijk, waarbij de Bloemsehoeve aan Aarschot en de Balenberg aan Tremelo werden toegevoegd.